Je moet een wereldverbeteraar zijn om dit werk goed te kunnen doen

naitsoezn 7 min 11/12/2018
Wie het Damsterdiep passeert kan er niet omheen: het imposante kantoor van woningcorporatie Nijestee. Sinds de milleniumwisseling zwaait Pieter Bregman de scepter over een van de grote jongens van de Groningse sociale woningbouw. In zijn studententijd, een kleine 40 jaar geleden, vertegenwoordigde hij de GSb in de faculteitsraad van wat toentertijd nog Economische Wetenschappen heette. Met zicht op de maandagochtendspits haalt hij voor de redactie van de Nait Soez’n herinneringen op.

Hoe ben je bij de GSb terecht gekomen? En waarom?

Ik ben een wereldverbeteraar van jongs af aan. Het is moeilijk om scherp te krijgen hoe dat ook alweer is gegaan. Ik ben ook van de organisaties, altijd naar plekjes gezocht om aan bij te dragen. Vanaf 1977 ben ik economie gaan studeren. Ik heb eerst in Zuidwolde gewoond en daar geholpen de lokale afdeling van de PSP [Pacifistisch Socialistische Partij, red.] op te richten. Toen ik naar Groningen verhuisde ben ik in een kraakpand gaan wonen, net als duizenden andere mensen, met name studenten. Zo ben ik een beetje m’n studententijd ingerold. Dat was rond de bezetting van het Academiegebouw van, wat zal het zijn geweest, 1980 ofzo. Inhoudelijk speelde de invoering van de tweefasenstructuur in onderwijs, daar waren we erg op tegen.

“Studenten ketenden zich aan bomen vast toen men een snelweg wilde aanleggen en daarvoor een stuk bos moest verdwijnen.”

Minister Pais kwam daarover zelfs hier optreden, in het AZG [Academisch Ziekenhuis Groningen, voorloper van het UMCG, red.], en als protest blokkeerden we de ingang. Dat was een beetje de tijd, hè. Ik was actief bij de kraakbeweging, de antikernwapenbeweging, de studentenbeweging… Ook nog meegespeeld in het voetbalteam van de GSb. In de faculteitskamer van Economie in het Academiegebouw waren de vergaderingen van de faculteitsraad. Die herinner ik me nog wel. Daarin zaten zulke intimiderende en arrogante hoogleraren waar ik behoorlijk van onder de indruk was, zoals Simon Kuipers! Die man heeft het later nog geschopt tot rector magnificus en voorzitter van het College van Bestuur!

Wat kenmerkte het studentenleven in die jaren?

Het studentenmilieu was voor mij een heel breed buitenparlementair links gebeuren. De GSb had min of meer een monopolie op studentenvertegenwoordiging. Daar kwam later een marginale groep bij die met de GSb ging concurreren [SORUG, voorloper van SOG, red.], maar die had de achterban vooral zitten bij Vindicat en Albertus. In die tijd had je ook nog zoiets als mensa’s, eetgelegenheden speciaal voor studenten. Je had er twee: bij Vindicat en bij VERA. VERA was nog niet zo heel lang daarvoor nog een studentenvereniging. Wij waren principieel geen lid van Vindicat en Albertus en gingen dus natuurlijk naar VERA. Dat was vanaf eind jaren ’60 een open jongerencentrum geworden. We vonden – en daar ben ik nog steeds van overtuigd – dat studenten niet zo elitair moesten doen en dus niet alleen iets voor henzelf regelen. In VERA kwamen dus dan ook heel wat niet-studenten, prachtig! Het uitgaansleven lijkt bovendien trouwens veel groter geworden, was in mijn tijd in ieder geval een stuk kleinschaliger. De zeer zeldzame keer dat ik tegenwoordig op donderdagavond om vier uur ’s nachts nog in de stad rondloop, wát een verschil…

Wat waren de grote thema’s die studenten aangingen tijdens je GSb-periode?

De tweefasenstructuur, waar ik het al over had, en de woningnood waren in ieder geval de dingen waar ik het voor deed. Je kon toen nog min of meer onbeperkt studeren. Het ging alleen af van de financiering van de overheid af of van je ouders tot hoe lang je het vergoed kreeg, dat was het eigenlijk wel. Verder was antikernenergie erg belangrijk voor ons. Pacifistische beweging net zo, die ageerde tegen het plaatsen van kernraketten in Nederland. Daarnaast kwam het milieu ook steeds meer in de schijnwerpers te staan. In die tijd was bijvoorbeeld het gevaar van zure regen onderkend geraakt. Ik herinner me nog goed dat studenten zich aan bomen vastketenden toen men een snelweg bij Utrecht wilde aanleggen en daarvoor een stuk bos moest verdwijnen. De problematiek in derdewereldlanden kan ik me ook nog wel wat van herinneren, dat men daar tegen in het geweer kwam. Het waren dus zeker niet alleen thema’s die exclusief betrekking hadden op studenten. Vanuit ideologisch perspectief, Lenin zei het zelf, had je arbeiders, boeren en studenten die samen moesten werken. In de faculteitsraad had ik voor mijn gevoel geleerd dat er weinig te halen viel. Het was veel overleggen met die club en dan had je ook alleen nog maar adviesrecht. Dat leidde tot ‘inkapseling’, zoals wij dat noemden.

“Toen ik studeerde was er alleen een anderhalve Duitser die gewoon Nederlands leerde spreken.”

Wat heb je, naar jouw idee, opgestoken van je tijd bij de bond?

Natuurlijk bestuurservaring opgedaan, geleerd contact te onderhouden met zowel de hoogleraren als je achterban. Ook daarna zette ik die betrokkenheid verder door bij een bewonersvereniging. Via die weg Ook heb ik deelgenomen aan een studie genaamd ‘Profijt van de overheid’ van het SCP [Sociaal Cultureel Planbureau, red.]. Daar keken we naar geldstromen van het Rijk naar volkshuisvesting. We kwamen erachter dat hoe minder je verdient, hoe minder je krijgt. Vergelijk alleen al zoiets als de hypotheekrenteaftrek en huursubsidie met elkaar, er ontstaan enorme verschillen tussen inkomens op die manier! Dat is niet veranderd trouwens.

Wat is de rode draad geweest in je carrière toen je van de universiteit ging?

Ik was economie gaan studeren omdat ik maatschappelijk geïnteresseerd was. Sociologie was in die tijd dé studie om te gaan doen, die werd gedragen door wereldverbeteraars. Mijn ouders waren daar wat minder voor te porren. M’n moeder zei dat ik dan maar beter economie kon gaan doen, want uiteindelijk draait alles in het leven om geld. Ik wilde in ieder geval een direct maatschappelijk nut dienen na mijn afstuderen. Eerst heb ik een tijdje in het onderwijs gezeten maar na een paar jaar ben ik bij volkshuisvesting terecht gekomen, dat was toch een oude liefde van me. De ‘baas’ zijn van een woningcorporatie voelt dan ook als een oude jas voor me. Zoals ik zei waren kraakpanden in de jaren ’80 een probleem. In Berlijn en Amsterdam was het beleid om die met geweld te ontruimen. Krakers organiseerden rellen toen prinses Beatrix in 1980 werd gekroond onder de leus ‘Geen woning, geen kroning’. Hier in Groningen deden we het wat anders: kraakpanden werden via bemiddeling van de gemeente gekocht door corporaties en verbouwd tot jongerenhuisvesting, opkopen in plaats van iedereen eruit te jagen. Ik was in sommige gevallen vertegenwoordiger van de bewoners van die panden. Nijestee heeft tot op de dag van vandaag zat panden in beheer die ooit kraakpanden waren. Je moet een wereldverbeteraar zijn om dit werk goed te kunnen doen. Ik ben daar trots op, voor mij maakt het de cirkel dan ook rond.

Tegenwoordig ben je nog steeds betrokken bij de universiteit door middel van de Raad van Advies van de economiefaculteit. Wat is er veranderd in die decennia?

Internationalisering is natuurlijk helemaal nieuw. Toen ik studeerde was er alleen een anderhalve Duitser die gewoon Nederlands leerde spreken. Ik had twee Duitse huisgenoten en met hen hadden we de deal dat wij Nederlands spraken en zij Duits. We konden elkaar prima verstaan zo. De vakken en de urenbelasting zijn eigenlijk nauwelijks veranderd, afgaande op de ervaringen van mijn dochter die dezelfde studie is gaan doen als ik. Het viel me op dat het eerste jaar ontzettend anoniem en massaal is. Er is aansluiting met studiegenoten maar niet bepaald via de studie, wel via haar verenigingsleven. Maar net als nu kwam het toen meer dan eens voor dat studenten die net van de middelbare school komen helemaal hun weg moeten zoeken in de grote stad – en dat het mis ging. Op school werd het ze voorgekauwd en nu kwam van alles in één keer op ze af. Sommigen gingen bij een gezelligheidsvereniging, gingen veel te veel op in dat wereldje en haalden al in het eerste semester hun tentamens niet.

Je geniet vandaag de dag vooral bekendheid als ‘de baas’ van Nijestee. Hoe ben je daar bij terecht gekomen?

Ik was ervoor gevraagd. Daarvóór zat ik bij een corporatie in Friesland als administrateur. Ik heb nog het staatspraktijkdiploma bedrijfsadministratie behaald. Aldus was ik gevraagd om te helpen bij de verzelfstandiging van de voorgangers van Nijestee vanaf de jaren ’90 in 1995. Corporaties waren tot die tijd gewoon uitvoeringsorganen van de gemeente. Je kreeg een stuk land van de gemeente toegewezen en subsidie van het Rijk en dan ging je woningen bouwen. Bij die verzelfstandiging moest de organisatie meer als een bedrijf ingericht worden en dat is me goed afgegaan.

In een eerder interview uit 2010 met Nait Soez’n vergeleek je de woningbouwsector nog met “een mammoettanker die moeilijk keert”. Wat is er veranderd in die acht jaar?

Professor Boelhouwer [hoogleraar Housing systems aan de Technische Universiteit Delft, red.] heeft recent al eens gezegd: binnen tien jaar komt er een parlementaire enquête naar hoe het zo mis kon gaan op de woningmarkt. De situatie op de woningmarkt is enorm verslechterd over de volle breedte: niet alleen te weinig huizen maar de woonquote [percentage van iemands inkomen dat aan woonlasten wordt besteed, red.] is ook gestegen. Het spook van de woningnood is weer terug, zeker hier in Groningen. Een paar jaar geleden hebben we als gemeente en corporaties samen een brief met allemaal voorstellen naar het kabinet gestuurd om het op te lossen. De kern was: als we niet de verhuurdersheffing hoeven te betalen maar ons verplichten met dat geld de bouwproductie op gang te houden, doen we én wat aan het woningtekort, én die bouwvakkers hoeven niet de WW in én het Rijk wordt er via BTW en directe belastingen nog beter van ook. We kregen een papiertje met tien regels terug met de boodschap: ‘we werken niet met inverdieneffecten’.

“Het spook van de woningnood is weer terug, zeker hier in Groningen.”

Het kabinet-Rutte II heeft de woningmarkt echt zwaar beschadigd. Ik heb het artikel trouwens zelf ook teruggelezen, maar het lijkt me dat overlast van studenten veel minder in de media is dan toen. De gemeente ging op een goed moment meten hoe vaak meldingen over studenten kwamen. Wat bleek? Er zijn relatief gezien niet méér meldingen van overlast over studenten, maar juist mínder, vergeleken met ‘gewone’ Stadjers. Die kwamen vaker in beeld als bron van overlast en studenten niet. Internationale studenten moeten meer gemengd worden. Daar hebben we als corporatie ook een rol in te spelen.

Met hen was het ook dit jaar weer raak aan het begin van het collegejaar. Wat moet er gebeuren om niet alleen voor hen maar voor iedereen een gezonde woningmarkt te creëren?

Meer jongerenhuisvesting die toegankelijk is voor iedereen. De schotten die je tussen de verschillende segmenten hebt, moet je weg zien te krijgen. Naarmate krapte toeneemt zie je niet dat er doorstroming plaatsvindt tussen de verschillende typen woningen. We moeten erop inzetten dat iedereen een plaats kan krijgen. Internationale studenten moeten meer gemengd worden. Daar hebben we als corporatie ook een rol in te spelen. Dat is op de lange termijn een zegen. Ik houd niet van beperkende maatregelen. Keuzevrijheid is een groot goed. Wij moeten niet beperken dat mensen hier niet kunnen komen wonen. Daardoor is Groningen toch zo’n leuke stad geworden?

Andere interviews