Too big to fail? De studentenvoorzieningen van de Rijksuniversiteit Groningen
Ben je bekend met de Grote Vijf (Big Five)? De buffel, de leeuw, het luipaard, de neushoorn en de olifant? Wie op safari gaat in Afrika krijgt geheid deze term te horen. Ze hebben hun naam voornamelijk te danken aan de grootte en de gevaarlijkheid van de dieren. Maar lang geleden, toen jagers nog vrij spel hadden op de Afrikaanse savanne, kregen de dieren hun naam omdat jagers ze zo moeilijk konden schieten.
Studerend Groningen kent, hoewel minder bekend, ook een Grote Vijf. Deze benaming bestaat nog niet al te lang en wordt gebruikt door de 4 studentenvoorzieningen en hun suikeroompje. De 4 studentenvoorzieningen zijn ACLO, ESN, KEI en Usva. Met deze organisaties krijgt elke student wel eens te maken in zijn of haar studententijd: sporten gaat via de ACLO, je algemene introductieperiode wordt verzorgd door ESN of de KEI en voor cultuur snuiven zit je goed bij de Usva. Het suikeroompje is de grote geldschieter van deze (en veel andere) studentenorganisaties, namelijk het CUOS.
Maar wacht even – wat is er dan zo bijzonder aan ‘studentenvoorzieningen’? Daarvoor moeten we, vanzelfsprekend, terug in de tijd en wel naar 1945. In augustus van dat jaar kwam een boekje uit, getiteld De vernieuwing der universiteit. Een aantal Groningse hoogleraren sprak daarin de wens uit om een autonome universiteit van de grond te krijgen die werd bestuurd door een academische gemeenschap. De gemeenschap moest bestaan uit docenten, studenten en afgestudeerden. Ter bevordering van de gemeenschapsgedachte moest er een ‘deken’ komen die zou waken over het lichamelijke, culturele en materiële welzijn van de gemeenschap.
Nog in datzelfde jaar werd de Academische Commissie voor Lichamelijke Opvoeding opgericht, afgekort tot ACLO. De ACLO was een voortbrengsel van het streven naar lichamelijk welzijn. Veel mensen vonden de oprichting van deze commissie een grote breuk met het verleden. Je moet je namelijk goed bedenken dat zo’n beetje het hele studentenleven in die tijd werd beheerst door de gezelligheidsverenigingen, Vindicat voorop. Sportorganisaties voor studenten waren nauw verbonden aan die verenigingen: alleen lidmaatschap maakte het mogelijk om te sporten, kort door de bocht. De universiteit vond echter dat iedereen die aan de universiteit verbonden was, dus ook docenten en niet-leden, toegang moest hebben tot een sportvoorziening. Slechts met de nodige concessies van Vindicat en haar concullega’s werd de ACLO geaccepteerd in het studentenlandschap.
Dit voorbeeld illustreert een algemene tendens in de decennia daarna. Op het terrein van sport, gezondheidszorg, studiebegeleiding, eetgelegenheden, huisvesting, studietherapie, culturele vorming en introductietijden heeft de RUG eigenmachtig organisaties opgericht om deze voorzieningen draaiende te houden. In 1969 stelde het universiteitsbestuur een Centraal Bestuursorgaan voor de Studentenvoorzieningen (CBO) in om de wildgroei aan organisaties enigszins van een structuur te voorzien. Het voert te ver om de lotgevallen van al deze stichtingen en afdelingen te bespreken. Feit blijft dat je als student van inschrijving tot afstuderen werd verzorgd via een academische verzorgingsstaat. ‘Voorziening’ duidt er immers op dat je recht hebt op een dienst om je welzijn te bevorderen. De RUG creëerde daarmee een eigen samenleving binnen de samenleving.
Veel van deze voorzieningen heeft de universiteit opgeheven, afgestoten of anderszins buiten haar invloedssfeer gebracht. Wie heeft ooit advies gevraagd aan het Studenten Adviesbureau (SAB), is op consult geweest bij de Universitaire Gezondheidsdienst (UGD) of heeft een maaltijd genuttigd bij een mensa? Na een kroniek van reorganisaties, herstructureringen en adviescommissies komen we in 2005. Toen werd een bestuurlijke opzet tot stand gebracht die tot op de dag van vandaag geldt. In plaats van het CBO bestaat er het Centraal Uitvoeringsorgaan voor de Studentenorganisaties (CUOS), dat suikeroompje dus. Het CUOS is niet alleen belast met de toekenning van subsidies en huisvesting voor organisaties, maar adviseert het College van Bestuur ook over de toekenning van bestuursbeurzen. Wie geld van de universiteit wil voor zichzelf of voor zijn organisatie, mag bij het CUOS aankloppen. ‘Intern DUO’ en ‘intern UWV’ van de RUG zijn dan ook terechte bijnamen.
Zoals we nu weten is het aantal studentenvoorzieningen aardig afgeslankt tot de genoemde 4. Hoe denkt de universiteit inmiddels over hen? Uit het Kader Studentenorganisaties & Universitaire Organen:
“De studentenvoorzieningen ACLO, ESN, KEI en Usva hebben zichzelf bewezen en behoeven niet jaarlijks uitgebreid te worden getoetst voor de hoogte van hun beurzen. Het zijn voorzieningen voor alle studenten met een grote en professionele uitstraling en hebben een groot belang voor de RUG; als hun activiteiten niet door hen werden georganiseerd, dan moet de RUG hierin zelf voorzien. […] Activiteitensubsidie ontvangen de studentenvoorzieningen als een vast bedrag op jaarbasis. Hiervoor hoeven zij geen aanvraag in te dienen bij het CUOS.” (pagina 7-8)
En wát voor bedragen: ESN en KEI ontvangen jaarlijks € 30.000, de ACLO € 50.000 en de Usva € 92.000! Het toezicht op deze geldzakken is gewaarborgd doordat een lid van het CUOS en een andere RUG-vertegenwoordiger bij de vergaderingen van het Algemeen Bestuur mogen aanschuiven. Zij krijgen (officieel) de jaarstukken direct na vaststelling en worden op de hoogte gehouden van ontwikkelingen.
Het Profileringsfonds, waarin de gang van zaken staat uitgewerkt als je een financiële vergoeding van de RUG kunt krijgen, is de studentenvoorzieningen ook erg goedgezind. Zij krijgen standaard 45 bestuursbeursmaanden zonder daarvoor eens in de drie jaar te worden beoordeeld door het CUOS. De andere studentenorganisaties die in het Profileringsfonds worden genoemd hebben dit privilege helaas niet. Een bestuursbeursmaand is een rekeneenheid die gelijk staat aan € 444,20 (eigen samenleving, weet je nog?). Dit geldt echter niet voor ACLO, ESN, KEI en Usva. Voor hen bedraagt een bestuursbeursmaand € 694,20. Ze mogen dus elk naar eigen inzicht een slordige € 31.239 onder hun bestuurders verdelen. Ter vergelijking: Vindicat en Albertus, die elk met 75 maanden in het topsegment vallen, hebben € 33.315 te verdelen. Dat is krap € 2000 meer, terwijl zij € 52.065 zouden moeten krijgen als de bevoorrechte rekenmethode voor de studentenvoorzieningen ook op hen van toepassing was. Alle organisaties zijn gelijk, maar sommige organisaties zijn meer gelijk dan anderen.
Oneerlijk? Lees het Profileringsfonds goed door en je ziet dat medezeggenschaps- en andere universitaire organen ook een hogere financiële tegemoetkoming genieten. Leden van het CUOS, faculteitsraden en de Universiteitsraad vallen ook in de categorie van € 694,20. Student-assessoren zijn helemaal grootverdieners: zij krijgen maar liefst € 794,20 per bestuursbeursmaand. Werken voor de universiteit lijkt hoger te worden gewaardeerd dan bij een studentenorganisatie. Dat is zeker het geval met de studentenvoorzieningen, die een cruciale rol vervullen bij het verzorgen van het studentenleven in Groningen. De RUG erkent dat ze niet meer zonder hen kan. Het lijken wel de permanente leden van de Verenigde Naties, die ook tot taak hebben om de lieve (wereld)vrede te bewaren.
Het is zoals met de Nederlandse banken bij het uitbreken van de crisis – de overheid pompte daar miljarden in om te voorkomen dat ze zouden vallen. Too big to fail. Met veel middelen komt veel verantwoordelijkheid om de hoek kijken: een al te grote concentratie van beurzen, subsidies en huisvesting kan tot verschraling en daarmee achteruitgang van het aanbod voor studenten leiden. De benaming ‘Grote Vijf’ is dan inderdaad erg van toepassing voor CUOS, ACLO, ESN, KEI en Usva. Geen club die zo moeilijk te pakken te krijgen is als zij.