Vertrouwen in plaats van goud
Niet onbekend is dat de wereld waarin wij leven een sterke mate van ongelijkheid kent. Sommigen hebben een betere toegang tot een opleiding en daardoor meer kans op een goede baan en simpelweg een beter leven dan anderen. Die anderen moeten roeien met de riemen die ze hebben en hebben vaak niet de middelen om überhaupt te kunnen studeren met als gevolg dat zij in armoede moeten leven. Daaruit blijkt meteen wie de hoofdrolspeler is in dit verhaal: geld/money/dinero/نقود/錢. Ons hele leven is gebaseerd op geld en daar naar ingericht. Als kinderen gaan we naar school om de basisvaardigheden te leren die we nodig hebben om later in ons leven een opleiding te kunnen volgen. Dit doen we zodat we daarna de rest van ons leven kunnen spenderen aan het verdienen en uitgeven van geld.
Opmerkelijk is dat op een aantal plekken in de wereld aanzienlijk meer geld aanwezig blijkt te zijn dan op andere plekken. Sterker nog: geld lijkt zich te concentreren op een paar specifieke delen van onze aardbol (met name Europa en de Verenigde Staten). Op deze plekken bevindt zich ten opzichte van de rest van de wereld een ongekend groot percentage van onze wereldwijde bankrekening. Uit de cijfers van het Global Wealth Databook, een jaarlijks rapport van de Zwitserse financiële dienstverlener Credit Suisse, kan het volgende worden geconcludeerd: als je al het geld in de wereld op één hoop gooit, kun je de wereldbevolking verdelen over vier groepen die elk hun eigen aandeel hierin hebben:
- De global lower class:
- bezit minder dan 10.000 (USD)
- 64% van de bevolking valt hieronder
- deze groep heeft slechts 2% aandeel in het totaal
- De global middle class:
- bezit tussen 10.000 – 100.000 (USD)
- 27% van de bevolking valt hieronder
- heeft 14% aandeel in het totaal
- De global upper-middle class:
- bezit tussen 100.000 – 1.000.000 (USD)
- 9% van de bevolking valt hieronder
- heeft 39% aandeel in het totaal
- De upper-class of ‘the one percent’:
- bezit meer dan 1.000.000 (USD)
- slechts 1% van de bevolking valt hieronder
- heeft maar liefst 45% aandeel in het totaal
Om het allemaal wat beter te begrijpen zou je de volgende vergelijking kunnen maken. Stel dat er een groep van 100 mensen is die een bedrag van 1000 euro onder elkaar moet verdelen. Eén gelukkig persoon (the one percent) gaat er dan met een bedrag van 450 euro vandoor. Vervolgens zijn er negen personen die de global upper-middle class vormen en elk een bedrag van 43,30 euro mee naar huis mogen nemen. Ook niet verkeerd. Daarna is de global middle class aan de beurt die bestaat uit 27 personen die elk een bedrag van 5,20 euro krijgen. Als laatste komt de global lower class aan de beurt. Zij moeten met 64 personen het overgebleven bedrag van 20 euro verdelen wat neerkomt op slechts 0,32 eurocent per persoon. Zie hier de sterke mate van ongelijkheid.
Waar komt deze ongelijkheid vandaan? Daarvoor moet je in de eerste plaats weten waar geld vandaan komt. Hoe wordt het gecreëerd? Wie beheert en distribueert het? Eén zekerheid bestaat in het feit dat dit niet de overheid is. De schatkist van een land kan immers ook in het rood staan. Op dat moment bestaat er een schuld bij een andere overheid of een private partij. De kans is groot dat deze partijen op hun beurt schulden hebben bij anderen. De vraag is wie er aan de top van deze keten staat. Wie is deze partij en hoe komt zij aan het geld dat op mondiaal niveau wordt gedistribueerd? Voor het antwoord op die vraag moeten we terug naar het begin van de twintigste eeuw, waarin de Amerikaanse senator Nelson Aldrich in het geheim een vergadering organiseerde. Hij bracht daarin bankdirecteuren en een aantal der allerrijksten ter wereld samen. Tijdens deze negen dagen durende vergadering werd het Federal Reserve System geboren. Dit systeem werd gebaseerd op het idee, dat al uit 1694 stamt, om een centrale bank op te richten die uit het niets geld kan creëren waarvan de Amerikaanse overheid kan lenen.
Zoals te verwachten viel, zat het Amerikaanse volk niet te wachten op het idee van een centrale bank. Tussen 1694 en 1910 waren er namelijk al meerdere pogingen gedaan om een dergelijke bank op te richten. De uitkomst daarvan was echter steeds dat een kleine groep mensen daar rijker van werd, terwijl de rest van het volk dieper in de schulden achterbleef. De ‘Aldrich Bill’ werd dan ook in eerste instantie niet aangenomen. Toch lukte het in een latere poging wél om dit wetsvoorstel door het Congres te loodsen. Dit deden Aldrich en zijn companen door op slinkse wijze onder meer de naam van het wetsvoorstel te veranderden in de ‘Federal Reserve Act’, zodat niet langer Aldrich’s naam hieraan verbonden was. Ook lieten ze het publiek geloven dat bankiers tegen het wetsvoorstel waren door nieuwspublicaties te laten plaatsen waarin deze bankiers zich verzetten tegen de Act, waardoor het volk juist vertrouwen kreeg in de Act. De gedachte onder het volk was: als de rijken zich verzetten tegen de Act dan zal dat wel ten goede komen aan de inkomensgelijkheid. Een goed voorbeeld van fake news uit die tijd. Kortom: de Federal Reserve Act werd aangenomen en zo kreeg een selecte groep mannen het monopolie op het creëren en distribueren van Amerikaans geld.
Fast forward naar de huidige tijd. De Federal Reserve is uitgegroeid tot de machtigste instantie van de wereld. Ze is vrijwel geen verantwoording verschuldigd aan de overheid. Het systeem van de centrale bank heeft zich bovendien uitgebreid tot over de hele wereld. In Europa kennen we bijvoorbeeld de Europese Centrale Bank (ECB). Feit is dat al deze centrale banken Amerikaanse dollars in hun reserves hebben. Het geld dat zij uitlenen, zoals de euro en vroeger de gulden, wordt dan ook ondersteund door de waarde van de Amerikaanse dollar. De vraag is dan natuurlijk: waar wordt de Amerikaanse dollar door ondersteund? Hoe komt deze aan zijn waarde? Tot voor 1971 was dit een relatief simpel systeem. De waarde van de Amerikaanse dollar werd vastgesteld aan de hand van de goudstandaard. De waarde van goud bepaalde de waarde van de Amerikaanse dollar. Deze kon ook worden ingeruild voor goud. Dit zorgde voor een stabiele waarde van de Amerikaanse dollar. Helaas maakte president Nixon daar een einde aan in 1971 toen hij de Amerikaanse dollar loskoppelde van de goudstandaard. Tot op de dag van vandaag is de Amerikaanse dollar dus niet meer afhankelijk van de goudstandaard. Hoe komt het dan toch dat we met datzelfde geld boodschappen kunnen doen, ondanks dat het niet meer verbonden is aan de goudstandaard en dus geen echte waarde meer heeft? Eén woord: vertrouwen. In plaats van de goudstandaard bepaalt het vertrouwen in de overheid de waarde van het geld. De overheid zegt dat het geld is, dus dat is dan ook zo. De waarde van ons geld is niet meer afhankelijk van goud, maar van vertrouwen in het systeem.
Het systeem werkt dus op basis van vertrouwen. Daarmee is de vraag waar het geld nu precies vandaan komt nog niet beantwoord. Feit is dat er steeds meer geld in de wereldeconomie wordt gepompt. Dat zie je aan het feit dat alles tegenwoordig duurder is dan tientallen jaren geleden. Waar komt dit geld vandaan en wie kan dit creëren? Het lijkt alsof iemand zomaar ‘out of thin air’ bankbiljetten uit zijn mouw kan schudden. In feite is dit ook zo. Het werkt ongeveer als volgt. Wanneer de overheid geld tekort komt, leent zij geld bij de centrale bank. De Federal Reserve stelt dit geld beschikbaar aan de centrale bank. De centrale bank leent het geld aan de overheid (met rente). Op deze manier kunnen overheden hun rekeningen betalen en blijft het systeem van de centrale bank draaiende. De centrale bank verdient immers aan de rente. Maar wacht even: hoe komt de Federal Reserve dan aan het geld dat zij beschikbaar stelt? Uiteraard: ‘out of thin air!’ Zij hebben de macht om als uitvinders en monopolisten van het systeem geld te creëren en met rente kunnen uitlenen op het moment dat bijvoorbeeld een overheid daarom vraagt. De vraag waar geld vandaan komt is hiermee dus beantwoord: op het moment dat er tekorten ontstaan, wordt er simpelweg geld uit het niets gecreëerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het systeem teert op de schulden van anderen. Ontstaan er schulden, dan wordt er geld gecreëerd, zodat het vervolgens kan worden uitgeleend en hieraan verdiend kan worden in de vorm van rente. Het lenen en terugbetalen zorgen voor nieuwe schulden en zo is de cirkel rond. Zouden er geen schulden meer zijn en is iedereen welvarend, dan is er geen behoefte meer aan geld en geen mogelijkheid meer om te verdienen aan rente. Het systeem zal dan uiteindelijk opdrogen.
We zien hier een verband tussen het systeem enerzijds en de verschillen in rijkdommen anderzijds. Zonder schulden draait het systeem niet. Rijkdom kan niet bestaan zonder armoede. Dit is voor een groot deel de verklaring van de sterke mate van ongelijkheid in deze wereld. Een oplossing zou kunnen bestaan in de mogelijkheid voor overheden om hun eigen geld te produceren. De centrale bank zou in die situatie niet in private handen zijn, maar in handen van de overheid. Op deze manier wordt voorkomen dat de overheid een gigantisch bedrag aan rente moet betalen over haar eigen schuld. Bovendien heeft de overheid zo meer grip op de distributie en gelijke verdeling van geld. President Lincoln heeft dit in het verleden proberen te bewerkstelligen door zelf geld te produceren dat door de overheid werd uitgegeven: de ‘Greenback dollar’. Helaas weten we allemaal hoe het met deze president is afgelopen…
Carlo Baalhuis