Het brengt zingeving om lid te zijn van de GSb

naitsoezn 8 min 29/10/2020
In welke organisatie je ook komt, vergadertijgers liggen altijd op de loer. Frits Hofstra (1974) maakt er geen geheim van graag te vergaderen, een eigenschap die in zijn rol als bestuurssecretaris van de GSb (1996-1997) naar boven is gekomen. Inmiddels werkt hij al twintig jaar als geschiedenisdocent op het Kamerlingh Onnes College in Groningen. Gezeten aan zijn bureau – hét domein van elke leraar – kijkt hij terug op zijn GSb-tijd.

Hoe ben je bij de GSb terechtgekomen? En waarom?

Toen ik in 1994 bijna klaar was om naar de universiteit te gaan, stond er op de leermiddelenmarkt van de RUG een kraampje van de GSb. Ik dacht: laat ik maar lid worden van die studentenvakbond. Bovendien had ik de ambitie om wat te gaan schrijven, dus de combinatie met Nait Soez’n sprak mij wel aan. Bij de start van het nieuwe collegejaar in september werd ik direct actief lid, als redacteur van de Nait Soez’n dus.

 

Waar schreef je zoal over?

Eind 1994 was er van alles te doen rondom Jo Ritzen [PvdA-minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tussen 1989 en 1998, red.], heel wat demonstraties tegen zijn beleid. Met name in mijn eerste jaar is er op het actiefront het nodige gebeurd, zoals pandjes bezetten. Ik zat dan in zo’n pandje en daarover schreef ik mijn stukjes voor in de Nait Soez’n.

 

Wat onderscheidde de GSb van andere studentenorganisaties?

De GSb was een belangenbehartigingsorganisatie die dan toch weer niet vertegenwoordigd was in allerlei raden. Het was toen een veel meer activistisch ingestelde club dan later, meer op actie gericht. Kort voordat ik lid werd was er gerommel geweest in de bond, toen een heel bestuur moest opstappen vanwege de Anne Frank-affaire. Een aantal andere mensen nam het toen over en zij gingen sterk inzetten op actievoeren waar het maar kon. Er was geen juridische poot of een huisvestingspoot of wat dan ook. Het was ook erg moeilijk om bestuursleden te vinden. Ik denk dat de GSb tijdens de Anne Frank-affaire op sterven na dood was. Er waren erg weinig leden. Vanaf toen is het herstel ingezet, dat zich kenmerkte door een zakelijkere en rationelere blik. Zo had de GSb begin jaren ’90 een extreemlinks imago, dat hebben we wat meer weten af te schudden. Dat kwam ons ook wel op kritiek te staan, hoor. Toch denk ik dat we er goed aan hebben gedaan om een bredere bond te worden. Vóór het herstel was de GSb klein, ze had geen grote naamsbekendheid en affilieerde zichzelf ook weer met andere linkse splintergroepjes waarin GSb’ers dan ook weer actief waren. 

 

Waarom was het nodig om een ‘bredere bond’ te worden?

De hervorming van de universitaire bestuursstructuur zorgde voor een omslag. Studenten hadden sinds 1970 een beslissende stem in het bestuur van de universiteit, maar in mijn tijd werd dat teruggedraaid en werd de stem van de student gemarginaliseerd. Je had nog wel wat te vertellen in de Universiteitsraad, maar meer dan in de tijd die daarna kwam en met die status zitten we nog steeds. In feite vonden we dat toen een uitholling van de universitaire democratie. De GSb had daarover nog wel een demonstratie georganiseerd, maar eerlijk gezegd interesseerde dat zoveel mensen niet. Ik was altijd een beetje teleurgesteld over de opkomst bij dit soort demonstraties. Het Academiegebouw is een keer bezet geweest door een actiegroep, alleen kwam daar ook niet zoveel volk op af. De meeste studenten interesseren zich niet voor universitaire democratie en inspraak. De uitholling van de studiebeurzen was ook zo’n groot thema… genoeg om actie tegen te voeren! Die Ritzen was ook zo’n slechte luisteraar. Technocratische man, die je niet voor zich wist te winnen. Eric Bleumink was toen voorzitter van het College van Bestuur, met hem konden we ook weinig. Het was allemaal veel meer gepolariseerd. Tegenwoordig zie ik daar weinig van terug. De huidige tijd vraagt om een andere vorm van vakbondswerk, dat is onmogelijk te vergelijken met hoe het er halverwege de jaren ’90 aan toeging. Toen was het misschien wel nodig. Een bond evolueert en legt andere accenten, afhankelijk van de mensen die zich ervoor willen inzetten. 

 

Wat kenmerkte het studentenleven in die jaren?

We leven nu in een sombere tijd: klimaatverandering, racisme, redden we het wel als mensheid, doorgeschoten kapitalisme… De jaren ’90 waren een heel toffe tijd! De Koude Oorlog was net voorbij, we hadden nog geen 9/11 gehad, dus moslimterroristen had je eigenlijk niet. Een vraagstuk als immigratie was ook niet zo belangrijk. Het bleef beperkt tot een idioot als Hans Janmaat [partijleider van de Centrum Democraten, red.], die een veel beperktere aanhang had dan charlatans als Baudet en Wilders nu hebben. We hadden toen wel de eerste grote antiracismedemonstratie in 1995, daar ben ik ook nog heen geweest. Liepen we daar met rood-wit-blauwe vlaggetjes met ‘Fuck de Bolk’ erop, als verwijzing naar Frits Bolkestein [partijleider van de VVD, 1990-1998, red.]. Als je dat vergelijkt met wat mensen elkaar nu op sociale media toewensen… Het was al met al een veel optimistischer tijd. 9/11 heeft dan toch veel kapotgemaakt, we werden wakker geschud dat de wereld niet zo lief en leuk is. We zijn met een knal de 21e eeuw in gegaan. Maar toch, ook de jaren ’90 kende onderwijsbezuinigingen. De studiebeurzen, zoals gezegd, daarnaast het gerommel met de OV-kaart. Die kaart was eerst gewoon de hele week geldig om mee rond te reizen en halverwege mijn studie kreeg je de keus of je doordeweeks of in het weekend verder wilde. Allemaal verkapte bezuinigingen. Huisvesting was toen ook al een issue, denk aan huurverhogingen die niet deugden en bedenkelijke firma’s die studenten uitbuitten. 

 

Wat is je het meest bijgebleven van je bestuursjaar?

We waren een heel klein bestuur. In dat jaar hebben we de Uvos- en de Hvos-fracties opgezet. Met name de hbo-student in ons midden heeft zich op dat front heel hard gemaakt. Het hbo was een ondergeschoven kindje – in feite was de GSb een universitaire studentenvakbond. We hebben de vleugels flink uitgeslagen naar het hbo en trokken in het actieve kader meer hbo’ers aan. Ik denk dat we ook wel een stap verder hebben gezet door eens goed te kijken naar wat voor types de GSb trekt, zodat de bond ook aantrekkelijk werd voor de niet zo linkse mensen. We zijn wat gaan groeien qua leden, onder andere door een leuke actie met ‘The name is Bond, Groninger Studentenbond’. Het zag er op die manier allemaal wat gelikter uit. Het actieve kader was bij mijn aantreden heel klein. De kascommissie is uit het slop gehaald, de Nait Soez’n hebben we er professioneler uit laten zien, in mijn rol als secretaris zag ik erop toe dat er strakker werd genotuleerd, dat er schoon schip werd gemaakt met de puinzooi aan ordners, dat we als bestuur in een gunstiger afstudeerregeling terecht konden komen… We hebben een professionaliseringsslagje gemaakt. Het bestuur dat na ons kwam was breder en was door een sollicitatiecommissie gegaan. Minder houtje-touwtje en professioneler. Desondanks hebben mijn voorgangers als bestuur met dat houtje-touwtje de boel wel bij elkaar weten te houden en voorkomen dat de bond helemaal aan zijn einde kwam.

 

Wat vond je het hoogtepunt van je GSb-periode?

Actievoeren vond ik het leukste, ik zie mezelf ook als het wat radicale type. Dat ging nog niet eens altijd onder de vlag van de GSb, hoewel ik via de GSb wel zulke activistische figuren heb leren kennen. Ik heb rondgelopen bij DWARS en later nog bij de Internationale Socialisten – die club is nog een tikje radicaler dan de jongerenafdeling van GroenLinks, hoor. Ook een tijdje gehuisd bij de Antifa, maar ik liep niet met een bivakmuts op! Het bezetten van het Academiegebouw was erg leuk, net als het gebouw van de VSNU in Utrecht [Vereniging van Universiteiten, red.]. Kijk ik meer naar het bestuurstechnische deel, dan zie ik het als hoogtepunt dat de GSb zich weer ging bemoeien met de universitaire inspraak en dat we de vleugels uitsloegen naar het hbo. Dat was echt nodig, wil je een brede bond zijn.

 

Wat heb je opgestoken van je tijd bij de bond?

Vergaderen, tot diep in de nacht, haha! Als bestuur leer je hoe je een organisatie runt: hoe ga je om met verschillende types, hoe onderhoud je een zakelijke relatie met bijvoorbeeld een universiteitsbestuur? Dan was er wel een haat-liefdeverhouding met de SORUG [voorganger van de SOG, red.], maar je strijdt uiteindelijk toch allemaal voor dezelfde zaak. Je houdt er ook veel kennissen aan over. De GSb was voor mij zingevender om lid van te zijn dan van bijvoorbeeld Dizkartes of Cleopatra. Aangezien ik uit Groningen kom, had ik geen sterke behoefte om lid te worden van zo’n gezelligheidsvereniging. De GSb sprak mij des te meer aan. Lastige vraag, wat ik ervan heb opgestoken… Ik heb mezelf ontpopt als vergadertijger, dat staat vast. Na mijn bestuursjaar ben ik nog vaak gevraagd als notulist of technisch voorzitter voor ledenvergaderingen, naast het GSb-café.

 

Het ‘GSb-café’?

Op donderdagavond hadden we altijd GSb-café. Aan de achterzijde van ons kantoor in het RUG-pand aan de Pelsterstraat kwamen we daarvoor bij elkaar. Er werden wat kratten bier gehaald en dan legde je een gulden in, spotgoedkoop drinken zo! Op een goed moment was het zó’n janboel geworden dat we in schriftjes moesten turven wie een bierschuld had en soms echt achter leden aan moesten om hun schuld van tien gulden te laten betalen. Er kwamen vaak genoeg bizarre ideeën voor acties op, waardoor het GSb-café een soort actiecentrum werd. In een jolige bui hebben we de IBG [voorganger van DUO, red.] een fax van een volledig zwart papier gestuurd, zodat hun inkt opraakte. Goede grap wel!

 

Wat is de rode draad geweest in je carrière toen je van de universiteit ging?

Ik ben in 1999 afgestudeerd en twijfelde een beetje wat ik ging doen. Ik heb een oriëntatie gedaan op het leraarschap, maar dat stelde toen véél minder voor dan nu. Dat was in het laatste jaar, je kon ook ergens anders stage lopen. Naar aanleiding van die oriëntatie kreeg ik een baantje als invalkracht voor een paar maanden. Mijn toenmalige vriendin was ook bezig met afstuderen en zat te peinzen waar ze zou gaan werken. Dat konden allerlei plaatsen in het land zijn, dus ik liet de keuze voor de lerarenopleiding afhangen van waar ze terecht kwam. Het werd Groningen voor haar, waarna ik me in januari 2000 inschreef en na een jaar daarmee klaar was. Ik kon aan de slag op deze school en nu zit ik hier alweer twintig jaar. Zo ben ik het leraarschap in gerold en dat is me altijd supergoed bevallen. Onderwijs is de rode draad. Bij het jongerenwerk dat ik eens heb gedaan zag ik in dat werken met jonge kinderen niks voor mij was. Ik wilde graag een echt vak geven zoals geschiedenis. 

 

Tegenwoordig ben je geschiedenisleraar op het Kamerlingh Onnes College. In hoeverre vind je dat je je roeping hebt gevonden?

Oh zeker! Kijk, je moet het vak als leraar ook zakelijk benaderen. “Je doet het toch vanuit een roeping?” hoor je wel eens. Tsja, als de baas dat nou ook eens zegt, hoeft hij je niet te betalen! Het idee van een roeping is nodig om dit werk te kunnen doen en het vol te houden. Ik heb nog nooit in al die jaren gedacht: is dit nog wel het werk dat ik wil doen? Elke dag ga ik met plezier naar mijn werk. Prima hoor, als ik dit tot mijn 67e moet doen. De meeste nieuwe docenten die wat anders willen doen stoppen er na vijf jaar al mee. Naast het docentschap heb ik zo nu en dan in een commissie gezeten die wat organiseerde voor geschiedenisleraren. Ik regelde vaak de sprekers voor de bijeenkomst of het congres, dan kun je toch wat meer je stempel drukken op het geheel. Dat pik je ook nog wel mee uit je studententijd. Als het je bevalt, blijf je dat soort dingen doen. Ik heb er altijd wat bij naast willen doen.

 

Wat zou je de GSb van vandaag de dag willen meegeven?

Ze doen het heel goed! Mooi om zo’n actieve bond te zien. In mijn tijd waren er 150 leden of iets dergelijks, dus dan maken 400-500 leden nu het een knappe prestatie. Bonden worden soms een beetje beschimpt omdat ze niet veel mensen zouden vertegenwoordigen. Ik denk dat bondswerk heel belangrijk is. De GSb doet er goed aan om in de gaten te houden dat ze zowel een universiteits- als een hbo-bond is. De interne organisatie moet ook goed op orde zijn. De profilering die ik tegenwoordig zie met allerlei werkgroepen en commissies is erg mooi om te zien. De solide en professionele organisatie die er is, moet je zien vast te houden. Actief zijn bij de GSb is niet alleen goed voor je CV, maar brengt je ook iets heel tofs. Het feit dat ik zes jaar actief ben geweest kwam daarnaast vooral omdat er altijd erg gezellig was. Ik heb daardoor een fijne studententijd gehad en ook het idee gehad dat ik iets kon betekenen. Als je dat weet over te brengen zorg je voor gezelligheid en dan blijven mensen plakken. Daarna gaan ze een functie doen of iets anders, iets officiëlers vaak, maar let er ook op dat je specifiek mensen werft voor een bepaald doel, zoals voor het Juridisch Steunpunt. 500 leden op een totaal van 60.000 studenten… Het kan altijd meer, nietwaar?

Andere interviews