We vonden dat we overal iets van moesten vinden en dat deden we ook

naitsoezn 6 min 15/11/2019
In 2003-2004 zwaaide Bianca Pander de voorzitterscepter over de GSb. Na een jaar in de Verenigde Staten, waar ze meehielp bij de presidentscampagne van de Democraat John Kerry, werd ze voorzitter van de VOS-fractie in de Universiteitsraad. Tegenwoordig is ze nog steeds het meesterbrein achter menig campagne. Tijdens een bezoek aan Groningen had de Nait Soez’n de gouden kans om met haar te praten.

Hoe ben je bij de GSb terecht gekomen? En waarom?

Ik ben bij de GSb gekomen via Boyana Petkova, die zat toen in het VOS [Vooruitstrevend Overleg Studenten, red.], en ik zat in de faculteitsraad van Letteren. Ze vroeg me of ik niet ook actief wilde worden bij de GSb, want ik was al zo actief bij de faculteit. Zo werd ik actief bij de GSb en dat beviel me erg goed. Het was een fijne omgeving waar je gewoon voor je idealen kon gaan. Er zat ook heel veel kennis. Er waren mensen die zó veel wisten over onderwijsbeleid. Een jaar later zochten ze een bestuur en ze vroegen me om te solliciteren. Waarom ook niet? Ik werd hierdoor voorzitter van het bestuur. Na mijn bestuursjaar zat ik een jaartje in de Verenigde Staten en na terugkomst ben ik in de VOS-fractie gegaan.

Wat kenmerkte het studentenleven in die jaren?

Ik zat toen op de letterenfaculteit en deed zowel Engels als Amerikanistiek. Doordat ik erg actief was bij de studie- en faculteitsvereniging organiseerde ik heel veel. ’s Avonds was je dan ook vaak leuke dingen aan het doen met elkaar. Het leven stond in het teken van nieuwe kennis vergaren, nieuwe vaardigheden leren en vooral veel gezelligheid. Het blijft wel Groningen natuurlijk. We hebben veel in de kroegen rondom het Harmoniegebouw gezeten. Daar werd altijd veel gesproken over politiek en over de universiteit. Je had echt het idee dat je onderdeel was van een samenleving binnen de samenleving, zeker als je in die actieve wereld zit. Er waren vaak borrels en daar kwam je dan ook vaak dezelfde mensen tegen die ons de linkse jongens vonden. Langs die weg maakte je veel vrienden en ik kom die mensen nog steeds tegen. Ondanks dat we het lang niet altijd met onze tegenstanders van de SOG eens waren, deden we wel ons best om de boel goed te regelen. We vonden dat we overal iets van mochten vinden en dat deden we ook, vrij vocaal.

Wat onderscheidde de GSb van andere studentenorganisaties?

Het was een hele open club, ondanks de grote meningsverschillen tussen socialisten en liberalen. We haalden wel eens geintjes uit, riepen naar elkaar: “jij nare socialist!” of “jij valse liberaal!” Ik vond het een club waar veel mooie idioten bij elkaar zaten en dat voelde altijd als thuiskomen. Toen we met z’n allen bezig waren met de verhuizing van de Pelsterstraat naar de Sint Walburgstraat gaf dat een beetje een familiegevoel. Ik heb er veel unieke persoonlijkheden leren kennen.

Wat waren de grote thema’s die studenten aangingen tijdens je GSb-periode?

Er was best wel wat te doen om een verhoging van het collegegeld. Het aantal jaren dat je mocht lenen werd korter. Wij vonden dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs daarmee onder druk kwam te staan. We hebben meerdere grote demonstraties georganiseerd hier in Groningen. Staatssecretaris Annette Nijs ging daarnaast redelijk ver in samenwerking met het bedrijfsleven, maar daar waren wij kritisch over. Het is goed dat je onderzoek financiert vanuit meerdere geldstromen, maar zij benadrukte erg sterk de bijdrage van het bedrijfsleven. Fundamenteel onderzoek moet blijven worden bekostigd door de overheid. De overgang naar het bachelor-mastersysteem hing ook in de lucht. Ik ben een van de laatste doctoraalstudenten waarbij je 4 jaar studeerde. Toen ging men dat opknippen in een bachelor en een master. Wij hadden onze zorgen dat zo’n 3-jarige bachelor misschien geen mooi afgerond programma zou zijn, dus het te maken met de waardering van je diploma. Zou iedereen na de bachelor uit Groningen wegtrekken? Wat ging dat betekenen voor actieve studenten? Dat leefde heel erg. Wij organiseerden debatten en informatieavonden over de vraag hoe we met die overgang om moesten gaan.

Waarin verschilden een bestuursjaar en een raadsjaar van elkaar?

Meer dan in een raadsjaar ben je in een bestuursjaar bezig met het sociale aspect. Als je niet studeerde, zat je op het Pelsterpand of aan de Sint Walburgstraat. Je onderhield veel contacten, zoals met de redactie van de Nait Soez’n, de fracties die ’s avonds hun vergaderingen hadden en ook andere bestuurders. In een raadsjaar ben je erg gericht op alleen de universiteit en niet zozeer op de GSb. Je krijgt je stukken, hoe beoordeel je die, en je bent bezig je programma uit te voeren. In een bestuursjaar ben je bezig met de club bij elkaar houden en die te laten groeien. We wilden graag een betere organisatie worden.

Wat vond je het hoogtepunt van je bestuursjaar? En van je raadsjaar?

In mijn bestuursjaar vond ik de demonstratie het hoogtepunt. Daar hadden we zó met z’n allen naartoe gewerkt en het was echt een ding dat we met honderden mensen op de trappen van het Academiegebouw stonden. Door de landelijke coördinatie, het werd ook ondersteund door de LSVb, haalden we veel media-aandacht. We wakkerden er de discussie binnen de universiteit ook mee aan. Daarnaast had ik gewoon een heel leuk bestuur, het was altijd een feestje om het pand binnen te gaan. Toen ik in de fractie zat hebben we veel punten geïntroduceerd die ook gelukt zijn. Wij vonden bijvoorbeeld dat studenten veel meer moesten worden betrokken bij de academische samenleving. Rituelen pasten daar in onze ogen heel goed in. Daartoe gingen we op een goed moment samen met de rector magnificus, Frans Zwarts, naar de Universiteit van Uppsala. Daar hadden ze altijd een groot Lentefeest dat was bedoeld voor de hele universiteit. Samen met de andere studentenpartijen schreven we toen een voorstel om de opening van het academisch jaar openbaar te maken, net zoals ze daar in Zweden deden. Op die manier werd het meer een feest voor de hele academische gemeenschap. De opening was dan in de Martinikerk en daarna was er op het Broerplein een groot feest. Bovendien hebben we, door de invoering van het bachelor-mastersysteem, de bestuursbeurzen helemaal moeten herzien. Ik was er trots op dat je veel zaken kunt realiseren door goed mee te onderhandelen.

Wat heb je opgestoken van je tijd bij de bond?

Echt van alles! Het schrijven van persberichten bijvoorbeeld, dat moet ik in mijn werk nog heel veel doen. Ik heb ook geleerd te weten wanneer je moet ophouden met meepraten en gewoon in actie moet komen. Omgaan met vreselijk veel verschillende soorten mensen trouwens ook. We hadden flink wat internationale socialistische activisten erbij – hoe betrek je die mensen bij de GSb? Ze zijn immers onze basis. De verhouding tussen besturen en controleren zat er daarnaast bij, maar dat was vooral in de Uraad zo. De voorzitter van het College van Bestuur, Simon Kuipers, was een hele eminente bestuurder die mij erop wees dat ik toch echt in de raad zit om te controleren en mee te besturen. Ik dacht: ja ja, je wilt ons gewoon inpalmen! Maar zo was het wel. Als je kritisch je stukken en las en kritische vragen stelde, waren ze echt bereid naar je te luisteren. Het waren mannen van de oude stempel die dan weer wel de studenten betrokken in het bestuur. Ik vond het goed dat je door een positief-kritische houding veel kon bereiken.

Wat is de rode draad geweest in je carrière toen je van de universiteit ging?

Dat is vooral het samenbrengen van mensen. Het populariseren van wetenschap zit daar ook wel bij in. Een element van campagne voeren herken ik net zo. In mijn eerste baan, hier aan de RUG, heb ik het lustrum voor het 395-jarig bestaan van de universiteit georganiseerd. Dat was één grote campagne om de Groningse universiteit op de kaart te zetten. Hetzelfde zie je terug bij Stem op een Vrouw en BKB Het Campagnebureau.

Tegenwoordig ben je CEO/Partner bij BKB Het Campagnebureau. Waarmee houd je je daar bezig?

Het is superdivers. Er werken ongeveer 30 mensen en we maken campagnes. Een ministerie komt bijvoorbeeld bij ons langs met het bericht dat er een nieuwe wet aankomt. Ze moeten dat communiceren naar alle ondernemers in Nederland en vragen ons om dat uit te werken. Eerst doen we onderzoek om in kaart te brengen of die wet leeft onder ondernemers: hoe praten ze er met elkaar over, wat voor argumenten vinden ze belangrijk? Daarna schrijven we de centrale boodschap en vervolgens bedenken we hoe die boodschap wordt verspreid onder de doelgroep. We doen dat voor overheden, voor ngo’s, voor ‘progressieve’ bedrijven als de ASN Bank. Mijn werkzaamheden lopen erg uiteen. Ik heb me bijvoorbeeld bezig gehouden met de nieuwe wet op orgaandonatie – hoe leg je die uit aan 14 miljoen Nederlanders? Ik heb meegeschreven aan het communicatieplan dat aan de Tweede Kamer werd voorgelegd. Nu werk ik voor de NWO [Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, red.]. Die organisatie wil meer communiceren over wetenschap met het brede publiek. Aan ons de taak om een campagnestrategie te bedenken. Bij dat alles vertellen we verhalen. Zo onderstrepen we de centrale boodschap.

Wat zou je de GSb van vandaag de dag mee willen geven?

Ik ben al een tijdje weg natuurlijk, maar tijdens mijn werk bij de RUG deed ik nog wel eens dingen voor de GSb. Ik zag toen dat het bij de organisatie wat verengde. De kracht van de GSb toen ik actief was zat hem juist in het feit dat het zo open was. Zo werkt dat niet. Je bent een bond voor álle studenten en dat moet je ook zo uitstralen. Het maakt veel uit of je dan iemand van de JOVD in je bestuur of in je fractie hebt zitten. Zorg ervoor dat andere mensen en dus andere meningen je pand binnenlopen. Daar heb ik zó van geleerd en zó van genoten. In de progressieve bubbel die Amsterdam heet kom ik dat best weinig tegen. Dan is het best fijn als je nog steeds vrienden van toen hebt die actief zijn bij de VVD, D66, GroenLinks, SP, wat dan ook. Verschillende studieachtergronden zijn ook zo waardevol. We hadden toen mensen van de bètafaculteit – het moeten niet alleen maar historici zijn. De letterenfaculteit was de grootste leverancier van actieve studenten, maar we waren heel erg bezig om ook mensen van Zernike erbij te krijgen. Op mijn werk probeer ik zodoende een zo divers mogelijk personeelsbestand te hebben. Dat werkt veel leuker en is ook beter voor je communicatie. Het is vaak heel lastig om je eigen achtergrond los te laten. Zorg echt voor veel diversiteit.

Andere interviews